Het mooiste en imposantste onderdeel van de collectie is natuurlijk het kasteel. Maar alle voorwerpen in het kasteel zijn eveneens van grote waarde. De bewoners van het kasteel hadden uiteraard meubilair en gebruiksvoorwerpen in huis. Deze zijn na het overlijden van Lotharius Frans in 1796 ingepakt en verhuisd naar andere huizen van de grafelijke familie van Hoensbroek.

Uit de inventarisatielijsten in het grafelijk archief weten we welke voorwerpen in het kasteel waren, met name in de zeventiende en achttiende eeuw. Hiermee is getracht het kasteel in te richten zoals het er vroeger is geweest.

De familie Hoen-kamer

Alsof ze nooit zijn weggeweest. Op den groten toren is ingericht met het verhaal van de oorspronkelijke bewoners van het kasteel. De presentatie neemt je mee terug in de tijd, naar 1388. Toen nam de eerste heer van Hoensbroeck zijn intrek in het kasteel.

Lees meer

Aangenaam kennis te maken

Bezoekers vragen zich vaak af: “Hoe zit dat met de familie Hoen? Wat is er met hen gebeurd? En leven er nog erfgenamen?” De levensgeschiedenis van de familie Hoen en enkele hoogte- en dieptepunten van het geslacht Hoensbroek worden verteld. Met een kleine permanente tentoonstelling krijgt de levensgeschiedenis van de familie Hoen een passende plaats in het hart van het kasteel.

Tentoonstelling

De tentoonstelling vertelt het familieverhaal van Herman 1, de eerste heer van Hoensbroeck (1388-1404) tot en met Graaf Rudiger von Hoensbroeck (1939-heden). Blikvanger in het midden van de ruimte is de grote maquette van het kasteelcomplex .

De nieuwe coupe van Sophia Charlotte

Denkt u dat een bezoekje aan de kapper of de schoonheidssalon typisch iets is van onze tijd? Dan heeft u het mis! Ook de grafelijke familie van Hoensbroek werd in de achttiende eeuw geplamuurd, gepolijst en geknipt door de beste kappers.

Lees meer

Verschuilen voor de zon

Hoe is het mogelijk dat Sophia Charlotte, de vrouw van markies Lothar Frans, er zo prachtig en mooi opgemaakt uitzag? Op het portret zien we haar kapsel oogverblindend in model en heeft haar gezicht een prachtige bleke teint. Deze teint was dé grootste trend voor adellijke dames. Zo toonden zij aan de buitenwereld dat ze niet buiten hoefden te werken. Deze witte look kregen de dames echt niet alleen maar door zich te verschuilen voor de zon. Met behulp van allerlei poedertjes en zelfs gevaarlijke chemicaliën werd de tere huid tinten lichter gebleekt. Deze schoonheidsartikelen werden gekocht bij de kapper.

Hoe weten wij nu (bijna) zeker dat Sophia een bezoek bracht aan de kapper? Bij het speuren in het grafelijk familie-archief van Hoensbroek dook tussen Sophia’s brieven deze advertentie op.

 

 

 

 

 

 

De advertentie bericht dat er spoedig een dameskapper uit het verre Rusland langs komt. Deze kapper biedt naast zijn uitstekende kapperstalent ook nog allerlei producten aan die ‘het uiterlijk laten stralen’. Zo heeft de kapper een zalf die het haar laat groeien én gelijktijdig verstevigt zodat het niet glijdt met opsteken. Hetzelfde zalfje heeft hij ook voor de wenkbrauwen in de aanbieding. Maar dat is niet het enige! Naast deze wonderlijke zalfjes worden ook allerlei poedertjes in verschillende kleuren verkocht. Én … het wondermiddel voor de adellijke dame: bleekwater voor de handen en het gezicht. Mocht de 18de-eeuwse  modebewuste dame van stand daarnaast nog last hebben van moedervlekken of pigmentvlekken, daar is een andere lotion voor geschikt die ook in het assortiment is opgenomen.

Het schoonheidsgeheim van de adellijke dames uit de 18e eeuw is onthuld.  Eigenlijk niet veel nieuws onder de zon: een goede coupe, gel in de haren, extensions  ter verlenging en kleur op de huid, in tegenstelling met de 18de eeuw vandaag de dag wél graag bruin en zomers. Het is van alle tijden:  moeite, geduld én hulpmiddeltjes zijn nodig om er zo knap en hip als mogelijk uit te zien. Dankzij een piepkleine advertentie tussen Sophia’s correspondentie krijgen we een kijkje in haar spiegel en zien we haar portret tóch anders.

Trippen

In de zeventiende-eeuwse keuken treft u op de vloer voor de haard een paar trippen. Dit zijn een soort klompjes van hout met een leren bandje over de wreef.

Lees meer

Het personeel moest met schoen en al in de trippen stappen en vuil werk doen. Het is eigenlijk de middeleeuwse variant van onze rubberen laars. Sommige mensen droegen een soort leren slobkousen met houten trippen. Omdat deze houten slippers een hoge zool en hak hadden, droeg men trippen vaak in regen- of sneeuwtijd. Ook droeg men leren schoenen met ijzeren hakken. Ook adellijke lieden droegen houten onderschoenen.

Snavelschoenen

Na 1200 verschenen er schoenen met lange spitse neuzen, tootschoenen, ook wel snavelschoenen genoemd. Ze leken op het model schoenen uit Mesopotamië. Het was waarschijnlijk een ridder op Kruistocht die dit idee mee naar huis bracht. De punt van de schoen was in sommige modellen zo overdreven lang, dat hij met een kettinkje op kniehoogte moest worden vastgemaakt aan het been. De punt werd helemaal opgevuld. Hoe belangrijker iemand was en hoe minder hij hoefde te werken, hoe langer de punt was. Het werd een statussymbool voor ridders en rijke burgers.

Houten onderschoen

De punten waren wel kwetsbaar als men ermee over ongeplaveide straten liep. Het materiaal, zacht leer of fluweel, was niet zo sterk. De middeleeuwse schoenmakers maakten daarom een houten onderschoen die met een leren riempje om de snavelschoen werd gebonden. Deze onderschoenen noemde men trippen. Er bestaat tegenwoordig een schoenmerk Trippen waarvan de leest is geïnspireerd op de historische variant.

Torenuurwerk

In 1998 werd een vergeten voorwerp gevonden op de zolders van Kasteel Hoensbroek. Deze bonk roest was medio jaren tachtig aangetroffen in de torenkap van de achttiende-eeuwse toren van het kasteel tijdens restauratiewerkzaamheden.

Lees meer

De technische dienst van het kasteel schepte duivenpoep uit de torens en vond een vreemd object. Gelukkig heeft niemand de ijzerboer gebeld. Het bleek een bijzondere bonk roest. Bij het zien van de tandwielen werd er een klokkenexpert bijgehaald. Samen met de Stichting tot behoud van het torenuurwerk werd geconstateerd dat het een zestiende-eeuws torenuurwerk betrof.

Restauratie

Na een eerste schoonmaakbeurt is het uurwerk grondig nagekeken en bleken twaalf onderdelen zoek. Het uurwerk functioneerde echter weer na een bezoek aan de restauratiesmid. Het torenuurwerk is naar kunstsmederij van Baars en zn. gebracht. Bijna een jaar is er, onder begeleiding van de Stichting, gewerkt aan het uurwerk. Met groot succes. Tussentijds is opdracht verstrekt aan Toine Daelmans om er een wijzerplaat en twee klokken bij te leveren. Deze werden gegoten in Aarle-Rixtel en voorzien van een chronodisticon (jaardicht), waarbij de hoofdletters het jaartal van restauratie weergeven: 1999.

Weer in gebruik

Op 14 oktober 1999 gaf gravin Katja von und zu Hoensbroech de slinger het eerste duwtje en werd het uurwerk weer opgestart. Sindsdien neemt het uurwerk een mooie plaats in op de zeventiende-eeuwse zolder en genieten de vele bezoekers ervan. Het loopt niet helemaal secuur: twee keer per dag moeten de gewichten omhoog om stilstand te voorkomen.

Wie, wat, waar?

De vondst riep ook allerlei vragen op. Want was het object oorspronkelijk afkomstig van het kasteel? Waar heeft het dan gestaan, wie heeft het gekocht, was er regelmatig onderhoud? De antwoorden hopen we aan te treffen in het gedigitaliseerde huisarchief van de grafelijke familie von und zu Hoensbroech.

Schermende edelmannen

De eerste vechters met zwaarden waren de Egyptenaren, zo’n 2500 jaar voor Chr. Ze gebruikten de wapens in vredestijd als attractie en vermaak. Het ons meer bekende voorbeeld zijn de gladiatoren.

Lees meer

Bij de Etrusken was het gebruikelijk dat bij de begrafenis van een belangrijk man een schijngevecht werd gehouden door gewapende gemaskerde mannen. Zij beelden het gevecht uit van demonen en geesten om de ziel van de gestorvene. In de Romeinse tijd werd dit ritueel steeds meer een volksvermaak en waren de gevechten op leven en dood. De gladiator dankt zijn naam aan het gebruik van de gladius. Dit was het korte romeinse steekzwaard.

Riddertoernooien

Tot aan de late middeleeuwen bleef het dragen en gebruiken van het zwaard een zaak van militairen en edelen. Het zwaard onderscheidde de edelman van de gewone burger. Duels buiten oorlogshandelingen waren riddertoernooien en tribunale duels. Bij deze vorm van duelleren zou de wil van God de uitkomst en dus de gerechtigheid bepalen.

De nieuwe adel

Rond 1450 ontstond er een nieuwe hoge klasse, die net zoveel en soms meer macht verwierf dan de adel. Steden en stadsbesturen kregen steeds meer macht. Deze nieuwe edelen wilden zich net zo onderscheiden als de adel. Het werd steeds gebruikelijker om een zwaard te dragen. In de begindagen leek het zwaard erg op een militair zwaard, maar het werd steeds meer een sierlijke en gedecoreerd ornament van een man van stand. Het kreeg de naam rapier. In de schermschool van de late middeleeuwen leerde men omgaan met allerlei wapens. De groei van het aantal zwaarddragende personen deed de vraag naar zwaardvechtlessen sterk stijgen.

Italiaanse meesters

Aan het begin van de zestiende eeuw werden diverse boeken uitgebracht over het gebruik van het blanke wapen. Deze werden geschreven door Italiaanse meesters als Marozzo, Agrippa en Capoferro. De Italiaanse stijl van schermen bepaalde de trend van duelleren in Europa. Dankzij de publicaties ontstond een algemeen geaccepteerde duelleercode. Het duelleren werd steeds gebruikelijker onder de hoge klasse. Een man moest zich kunnen beschermen om te kunnen overleven. Zwaardvechten in vredestijd werd schermen genoemd.

Een bloederige hobby

Het duelleren werd hoe langer hoe gekker en bereikte haar hoogtepunt rond 1600. Naar schatting zijn er tussen de jaren 1590 en 1610 in Frankrijk alleen al rond de vierduizend heren van stand ‘over de kling gejaagd’. Schermers waren in het begin van de zeventiende eeuw gewend vanuit passen slagen en steken te maken. Inmiddels groeide het gebruik om zijwaarts of voorwaarts uit te stappen. Dit werd de uitval genoemd. In 1610 publiceerde Capoferro de Gran Simolacro, een boek over schermen. Hij stelde een stijl van schermen voor waarbij de schermers meer op één lijn bewegen. Hij legde de nadruk op snelheid van handeling en tempowisseling. Deze stijl vond algemene navolging, net als het schermen met alleen de rapier.

De pruikentijd

Rond 1630 werd de aandacht van Italië naar Frankrijk verlegd en de Fransen veranderden het schermen. De bewegingen, die de Franse schermmeesters leerden, waren meer afgepast en er werd nauwelijks nog geslagen met de rapier. Dit wapen onderging ook een verandering. Het werd korter en had eigenlijk alleen nog een scherpe punt die met het grootste gemak iemand doorboorde zodat die ‘hartsteken’ (hartstikke) dood was. Het kreeg de naam korte degen.

Floret, degen en sabel

Door de ontwikkeling van het vuurwapen werden steeds minder zware harnassen gedragen. Hierdoor was ook de noodzaak voor grote zware slagzwaarden steeds kleiner. Een sneller en lichter steekwapen werd steeds praktischer. Uit de rapier zijn later de degen en floret ontstaan, die van duelwapens zijn doorgegroeid naar de moderne variant zoals we die in het Olympisch schermen kennen. De floret is een licht steekwapen, bedoeld voor het duel. Hierbij komt het vooral aan op een goede beheersing van de techniek. Bij de degen, het minst beoefende steekwapen, bestaan minder regels. De sabel is vooral een slagwapen.

Etiquette en gedragscodes

Het leven tijdens de Franse tijd stond stijf van de etiquette en de formaliteiten. In deze tijd werd bedacht dat, voordat men elkaar overhoopstak, het opportuun was eerst even beleefd te groeten. Deze schermgroet bestaat nog steeds. Het duelleren met degens nam in populariteit af mede door de opkomst van het dan steeds preciezere pistool. Aan het eind van de achttiende eeuw raakte ook het dragen van een degen uit de mode.

De academie

Schermen werd wel voortgezet maar dan als opvoedkundige en recreatieve beschaafde bezigheid. Men droeg maskers en er werd geoefend met floretten, die licht waren en voorzien van een dopje om ernstige verwondingen te voorkomen. Men leerde schermen in schermacademies en schermles werd zeer belangrijk geacht voor een man van stand. Schermen verloor steeds meer aan realiteitswaarde voor het ‘duel tot de dood’. Het duel om de eer op deze wijze te redden werd streng verboden in de negentiende eeuw. De tweestrijd zelf duurde tot het eerste bloed vloeide en had, anders dan in de hoogtijdagen van het duel, zelden nog een dodelijke afloop. Het schermen was definitief een spel met degens geworden.

 

Girard Thibaut, Académie de l‘Espée de Girard Thibaut d’Anvers, où se démontrent par reigles mathématiques sur le fondement d’un cercle mystériuex la théorie et pratique des vrais et jusqu’à présent incognues secrets du maniement des armes à pied at à cheval, 1628, planche. Adam Schelte ã Bolswerd, graveur, Afmeting : 0,94 x 0,74, Collectie Kasteel Hoensbroek.

Plis de Watteau

Na een lange regeerperiode van Lodewijk XIV veranderde de levenswijze: alles werd speelser en lichter. In de architectuur sprak men van Rococo of Régence, soms ook van laatbarok of Lodewijk XV-stijl.

Lees meer

Robe á la française

De jurk in de Groene kamer is een originele achttiende-eeuwse ‘Plis de Watteau’. Het is een zijden jurk met kanten decoraties, volledig met de hand geborduurd. U kunt zich voorstellen hoe kostbaar het maken is geweest. Dit model was mode in adellijke kringen in de eerste helft van de achttiende eeuw. De naam was afgeleid van de Franse schilder Antoine Watteau (1684-1721). Hij schilderde dames eindeloos vaak in deze kledij. De oorspronkelijke naam van dit type jurk is ‘robe á la française’. Kenmerkend is de achterzijde met de rijke plooien op de rug. Andere kenmerken waren het nauw gesloten torso, ingesnoerd in baleinkorset en nauwe mouwen, onderaan wijd uitlopend met diverse kantlagen. De rok is zeer wijd uitstaand, ondersteund onder de kleding door middel van een panier.

Torenhoge dameskapsels

Het was een technisch ingewikkeld patroon en lastig te construeren. In feite was de jurk een soort overjas die aan de voorzijde sloot. Het decolleté was meestal vierkant. De haren werden samen naar achter gebonden en licht versierd. Later werd de jurk steeds breder en pompeuzer, de stijl werd soms ook vernoemd naar koningin Marie-Antoinette. Typerend voor deze periode waren de torenhoge dameskapsels. Een kunstwerk van echt haar, gemengd met paardenhaar en een constructie van metaal of kussens. Het geheel werd versierd met parels, juwelen, pluimen en stukken stof. Kenmerkend was de grote achttiende-eeuwse kantproductie, dat een luxeobject werd.

Adellijke portretten

Een geschilderd portret was in adellijke kringen in de zeventiende en achttiende eeuw een vanzelfsprekendheid. Elke edelman of -vrouw werd minstens één keer in zijn leven in verf vereeuwigd.

Lees meer

Die portretten waren vaak eenvoudige afbeeldingen van het gezicht zonder al te veel creativiteit. Zo’n portret laten maken was overigens een kostbare aangelegenheid.

Standaardmodel

Toch werd er niet dagenlang geposeerd. Een schilder verrichtte voorwerk in het atelier en schilderde daar alvast de achtergrond. Soms ook al het lichaam en de kleding. In grote ateliers deden leerlingen het voorwerk en hoefde de meester alleen het gezicht uit te werken. Sommige portretschilders maakten zelfs gebruik van standaardfiguren, zoals de bekende Delftse portretschilder Michiel van Mierevelt (1566-1641). Geportretteerde personen kregen vaak dezelfde houding: mannen een kwartslag gedraaid naar rechts en vrouwen een kwartslag naar links. Vrouwen werden in de zeventiende eeuw altijd links van de man weergegeven omdat zij de ‘sinistere’ (Latijn voor links) kant vertegenwoordigden. Met zo’n standaardmodel hoefde niet steeds een nieuwe pose bedacht te worden. Snelle productie gegarandeerd! In kasteel Hoensbroek vindt u diverse portretten van de bewoners. Hun gezichten werden gelukkig voor het nageslacht vastgelegd. Het zijn formele portretten waarbij de gelijkenis minder belangrijk is dan de uitdossing en het vertonen van hun gezag. Mannen staan vaak rechtop en vrouwen zitten meestal op een elegante stoel. Edellieden als de Hoensbroekse familie vond het belangrijk om modieus voor de dag te komen.

Portretkostuum

Net als vandaag de dag was de kledingmode aan trends onderhevig. Om te voorkomen dat een geportretteerde na enige tijd met oubollige kleding was afgebeeld, wordt hij/zij in een portretkostuum geschilderd. Een soort toneelkostuum, waarvan de herkomst zó overduidelijk ouderwets of fantasierijk was. Alle toeschouwers begrepen in één oogopslag dat de zeventiende-eeuwse graaf Adriaan en de achttiende-eeuwse graaf Frans Arnold in het dagelijks leven géén harnas droegen. De militaire noodzaak van een harnas ontbrak volledig na de uitvinding van het buskruit. Het is de gangbare stoere vermomming.  Grafelijke dames worden veelal in een fantasiekostuum weergegeven, meestal als mythologisch figuur.

Juste au corps

Niet alle familieleden zijn afgebeeld in een portretkostuum. Graaf Johan Frans van Hoensbroek werd geportretteerd in een jachtkostuum en broer Philip Damiaan in een vrijetijds-kostuum. De kleding met de naam ‘juste au corps’ (strak om het lichaam) is de gangbare adellijke herenmode eind zeventiende, begin achttiende-eeuw. Het bestaat uit een knielange pofbroek met een lange getailleerde nauwsluitende jas met zéér smal gesneden mouwen en lijf met een lange reeks knopen. Kenmerkend is dat de onderrand van de jas bijna rond is en aan de onderzijde wijd uitstond met een diepe split. Door het zeer strakke karakter van dit type jassen stonden de adellijke heren ook meestal kaarsrecht, ze konden haast niet anders.

Zie de adellijke portretten tot leven komen! 

Grape

Een grape is een laatmiddeleeuwse kookpot van aardewerk, koper of brons, voorzien van drie pootjes en twee oren. Een evolutie van de bolronde kookpot.

Lees meer

Voedsel bereiden

Met de invoering van tegels op de vloer werden er aan de kogelpot drie pootjes gezet voor de stabiliteit. Heeft zo’n pot oortjes, dan noemen we het een grape. De grape was multifunctioneel, maar werd hoofdzakelijk gebruikt om voedsel in te bereiden. Een kookpot in het vuur geeft roetaanslag aan de buitenzijde. Zelfs na lange tijd in de grond te hebben gezeten, is deze zwarte korst dikwijls nog op het voorwerp aanwezig. Dit type kookpotten werd vaak gegoten van brons, een legering van koper en tin. De legering heeft een roodachtige tot gelige kleur, afhankelijk van het tingehalte.

Anders koken

Koken boven open vuur was tot lang in de negentiende eeuw de enige manier om voedsel te verhitten en te garen. De prehistorische mens at voornamelijk noten, vruchten, groenten en vlees dat werd gekookt in leren kookzakken. Het duurde erg lang voordat het gaar was. Later worden deze kookzakken vervangen door kookpotten van aardewerk. Nog later, na ontdekking van ertsen in de bodem, door metaal.

De middeleeuwse keuken

In de grote woonhal was een haardvuur, waarboven het vlees aan een spit werd geroosterd en voedsel in kookpotten pruttelde. Er werd gestookt in een schouw onder een wandschoorsteen. De kookketel hing aan een ijzeren haal boven het vuur. Voedsel kon ook gestoofd worden in aardewerken potten die op gloeiende kolen stonden. In koekenpannen werden eieren en pannenkoeken gebakken. Vlees en vis werden geroosterd op een rooster of aan een spit boven het vuur. Onder het spit stond een spitschaal om het braadvocht in op te vangen.

Potten en pannen

In de keuken van een rijk huis werkten vaak meerdere koks. Ze hadden allerlei hulpmiddelen, zoals potten, pannen, ketels, kruiken, houten kuipen, rieten manden, vleesbijlen en schuimspanen. Het gewone volk bezat nauwelijks kostbare metalen potten. Men kookte eenpansgerechten in aardewerken potten die boven het vuur werden gehangen of op het brandende hout werden gezet.

Historisch goud

Historisch Goud is het erfgoedbedrijf van de Gemeente Heerlen

Bezoek site

Thermenmuseum Heerlen

Romeins kruispunt van wegen en werelden.

Bezoek site

Streekarchief Rijckheyt Heerlen

Sterk in de toekomst van het verleden.

Bezoek site