De kabouters waren niet helemaal onschuldig. Ze waren zeer mensenschuw en hielden er niet van als ze bewust werden bespied. Op een gegeven dag wilde een man meer weten over de geheimzinnige Auvermannetjes. Nadat er weer was geklopt en de potten buiten waren gezet, verstopte hij zich en keek door een sleutelgat naar buiten. Eén van de mannetjes had dit in de gaten en blies zó hard door het sleutelgat dat hij een oog van de man uitblies.
Iets soortgelijks gebeurde met een knecht die een grap met de Auvermannetjes wilde uithalen. Hij verving peperkoek door versleten leren lappen. Daarna ging hij op de hooizolder liggen om de kabouters stiekem te bespieden. De peperkoek at hij zelf op. De kleine mannetjes kwamen en aten, maar het scheen hen niet echt te smaken. “Wat is die peperkoek hard vandaag!” riep één van hen. “Wel”, zei een ander, “dat moet een grap van de knecht zijn.” Ze volgden de kruimels en vonden hem op de hooizolder. “Daar zit hij! Blaas hem het licht uit!” riep één van de Auvermannetjes. De volgende dag was de grappige knecht een oog kwijt…