De aap van Hoensbroek

De mannen van roofridder Hoen hadden tijdens een van hun strooptochten een vreemde vondst gedaan: een aapje! De ridder was als een kind zo blij, maar iets klopte niet helemaal…

Roofridder Hoen

Zo’n zeven eeuwen geleden maakte roofridder Hoen zich niet populair in de omliggende steden en dorpen. De bewoners van de kasteeltjes in de omtrek maakten aanspraak op het gebruik van de uitgestrekte velden, heide en dichte bossen om te jagen. De heer van Hoensbroek vond echter dat hij het alleenrecht had. De mannen van de ridder maakten zich ook schuldig aan de ene nachtelijke rooftocht na de andere. Zelfs de bisschop van Luik had al een aantal keren laten weten dat ridder Hoen een zware straf kon verwachten, als hij niet zou stoppen met zijn strooptochten.

Beroven van kooplui

De mannen van ridder Hoen lieten zich daardoor echter niet afschrikken. Langs alle wegen waren ze te vinden, verborgen in het dichte, hoge kreupelhout. Gereed om met hun scherpe spiesen en hun strijdkolven in de hand tevoorschijn te springen. Geduldig wachtten ze op het voorbijkomen van kooplui met hun wagens, volgeladen met koopwaar.

Op een avond zaten de rovers opnieuw verstopt achter struikgewas in een holle weg. Na een tijd hoorden ze in de verte het geratel van de wielen van een wagen. Op het moment dat de wagen de rovers voorbijreed, sprongen deze luid krijsend op de wagen af. Twee kooplieden werden van de wagen gesleept en door de rovers op de kop gehangen en bespot. Ze schudden de twee angstige mannen zo lang door elkaar, dat zelfs de best verborgen goud- en zilverstukken over de grond rolden. Snel gristen de rovers de muntstukken bijeen en sprongen op de wagen. Het klakken van de zweep klonk luid door de donkere nacht en de wagen verdween uit het zicht van de kooplui.

Klein aapje

Het had voor de rovers een nacht als alle andere kunnen zijn, ware het niet dat ze ditmaal een bijzondere vondst deden. Terwijl een van de rovers de wagen bestuurde, doorzochten de anderen de inhoud. Helemaal achterin de wagen vonden ze, verscholen onder de linnen huif, rillend en krijsend een kleine aap. Nooit eerder hadden ze zoiets gezien. De mannen wisten niet wat ze met het rare diertje aan moesten en besloten het naar ridder Hoen te brengen. Eenmaal aangekomen bij het kasteel, sprong het aapje meteen uit de wagen op de schouder van de kasteelheer en was er niet meer af te slaan. De roofridder was blij als een kind met het dier.

Lief Vrouwke

Urenlang kon de ridder van Hoensbroek kijken hoe de aap door de gangen buitelde, tussen de spijlen van de balustrade slingerde en langs de trappen naar beneden gleed. Vanaf het moment dat het aapje aankwam op het slot, was het altijd bij de heer. Alleen in de vroege morgen, als de heer neerknielde om een weesgegroetje op te zeggen, was het aapje nergens te bekennen. Er geen dag voorbij zonder dat de heer bad tot Ons Lief Vrouwke. Zij zou immers het venster van de hemel kunnen openen voor de zondaars voor wie de poort gesloten was.

Abt van Rolduc

De spanningen met de naburige adel liepen op. Uiteindelijk liet ridder Hoen zich toch overhalen om de abt van Rolduc te ontvangen, die in zijn grote wijsheid al zoveel ruzies had opgelost. Zo kwam de oude abt aan bij het kasteel en hij ging bij het haardvuur zitten. Hij keek de grote zaal door alsof hij iets zocht en richtte zich daarna tot de ridder: “Heer Hoen, ik hoorde dat u een aapje bezit die altijd in uw nabijheid te vinden is. Hoe goed ik ook kijk, ik zie hem nergens.” Ook de heer besefte nu pas dat het aapje er niet was. “Wat vreemd”, zei de heer verwonderd, “hier komen nogal veel mensen en tot nu toe is er nog niemand geweest, voor wie hij bang was.” De heer keek nu met zijn scherpe ogen de zaal door en ontdekte de gehurkte gestalte van het aapje in de donkerste schaduwhoek van het vertrek. Daar zat het met de tanden ontbloot en met een gemene grijns op het gezicht: een van haat en woede verwrongen apensmoel. “Wat heeft dit te betekenen?” vroeg de ridder zich af.

De duivel

De abt wist het wel. “Wat denkt u wat dit voor een beest is?” vroeg de abt. “Nou, een aap!”, antwoordde de heer. “Ik zal u eens laten zien wat dit voor een beest is,” zie de abt. Hij wendde zich tot het dier en zei: ”Ik zweer in de naam van Maria, zeg ons wie je bent!” Plotseling antwoordde de aap met een krijsende stem: ”Ja, abt! Je weet het maar al te goed. Ik ben de duivel, in eigen persoon! Zeven jaar lang woon ik al op dit kasteel en ik wacht. Ik wacht op de dag dat de roofridder van Hoensbroek voor het eerst zal vergeten een weesgegroetje te bidden. En ik had hem bijna zover. Bijna had ik hem in mijn macht en kon ik hem meevoeren naar de diepste diepten van de hel. Maar tot nu toe heeft hij het gebed nog nooit overgeslagen!”

Genade

Nadat de ridder die woorden hoorde, viel hij op zijn knieën en smeekte God om genade en beloofde zijn leven te zullen beteren. Zijn mannen, die zich nu ook in de zaal verzameld hadden, volgden zijn voorbeeld. De aap krijste vlijmend, alsof hij in het wijwater was gevallen. De abt greep naar het kruisbeeld om zijn hals en richtte dat met gestrekte arm op de aap. Terwijl hij bad uit een kleine bijbel, die hij in zijn andere hand hield, liep hij langzaam richting de aap. De aap week stap voor stap achteruit door de hele lengte van de zaal, de ogen afschermend met zijn poten alsof hij een fel licht wilde afschermen. Vlak bij de deur verdween de aap vlug de steile wenteltrap van de ronde toren op. De ridder heeft de aap daarna nooit meer gezien. Het enige dat hij achterliet was een sterke zwavellucht.

Misschien is dit ook interessant voor je?

Kasteelverhalen

Wonderlijke legendes, levensverhalen van kasteelbewoners en spannende historische gebeurtenissen vormen samen de kasteelverhalen. Met zeven eeuwen bewoning is Kasteel Hoensbroek een kasteel vól verhalen. Na eeuwenoude overlevering werden de legendes en sagen rond Kasteel Hoensbroek steeds spannender. Niet altijd historisch correct, maar daarom niet minder leuk!

Laat mij alle kasteelverhalen zien
Back to top