Hoe is de sage van Philip Damiaan en de geheime kamer van kasteel Hoensbroek dan ontstaan? Het lijkt er op dat twee zaken hierbij een rol spelen, namelijk de situering van het vertrek garderobe achter den groeten toorn in kasteel Hoensbroek èn de levendige fantasie van diverse auteurs kort na 1920.
De geheime kamer verschijnt voor het eerst op schrift in ‘Buiten’ in 1925:”Ergens hoog, heel hoog in den dikken torenwand is een kleine uitholling die toegang geeft tot een geheime trap, geheel in den wand verborgen.”
Doolhof
De ‘Nedermaas’ van datzelfde jaar noemt specifiek een geheime kamer: “Het wordt een doolhof van vertrekken, van trappen en deuren, waarin men zijn weg niet meer vindt. Uw geleider wijst U een vernuftig verborgen geheime kamer, zoo groot als geen modern huis er een heeft en toch zoo verborgen, dat gij ze niet zoudt vinden.”
Wandkast
In het ‘Limburgs Jaarboek’ van 1926 schijft Henry Pijls, rentmeester van kasteel Hoensbroek, als eerste uitvoerig over de geheime kamer en Philip Damiaan’s vlucht voor de Franse troepen: “Wanneer men in de benedenverdieping in dezen toren komt heeft men aan de linkerzijde een wandkast met een verschuifbaren rug, waardoor men langs een engen trap toegang krijgt naar een geheim vertrek. Zooals ik meermalen hoorde vertellen was het in dat geheim vertrek, dat de Roermondsche Bisschop Philippe Damiaan von und zu Hoensbroeck, die bij het uitbreken der Fransche revolutie in 1792 bij de komst der Fransche republikeinen te Roermond vluchtte, zich daarin langeren tijd verborgen hield. Door een gat in den zolder werd hem het eten gebracht, een klein venster zorgde voor toevoer van lucht en licht.”
Feestgids
Een andere belangrijke bron vormt de ‘Feestgids bij de plechtige inauguratie van ’t kasteel Hoensbroek aan Christus Koning’ uit 1929. Deze plechtigheden kunnen beschouwd worden als het startschot voor de grote restauratie van de jaren dertig die hierna volgde. Deze gids beschrijft de diverse feestelijkheden zoals de historische stoet, die historische hoogtepunten van het kasteel en van Limburg toonde. Bij het onderwerp ‘De Fransche Revolutie’ bestaat de derde ‘act’ uit “Philips Damiaan van Hoensbroek, bisschop van Roermond, bewaakt door Fransche soldaten”. Achterin de gids vinden we: “Onze bisschop Philip Damiaan moest vluchten. In het ouderlijk slot te Hoensbroek vond hij een veilige schuilplaats, hoe de Franschen, die vermoedden, waar hij zich ophield, ook zochten …”
Veilige schuilplaats
Een artikel in De Limburger Koerier eind 1931 geeft een uitvoerige beschrijving van de trap achter de muurkast en het aanzicht van het vertrek: “In dit kamertje moet menig kasteelbewoner voor vijanden dagenlang een veilige schuilplaats hebben gevonden. Aan een der vensters kon een touwladder worden bevestigd, waardoor ’t mogelijk werd langs de stadsgracht (?) te ontsnappen. Het laatst is het kamertje gebruikt in den tijd der Franschen Revolutie. De toenmalige bisschop van Roermond, Damiaan, moest vluchten voor de Fransche soldaten en nam de wijk naar kasteel Hoensbroek …”
Kaars achter het raam
We vinden het verhaal in 1938 voor het eerst in een boek Limburgse Sagenboek: “Damianus, bisschop van Roermond, had de wijk genomen op zijn stamslot, het kasteel Hoensbroek. Daar werd hij verborgen in de geheime kamer. De Franschen zochten die kamer, maar vonden haar niet. Toen lieten ze achter elk raam een kaars aansteken en telden en telden. Maar ook de bisschop, wel verwittigd, stak een kaars aan achter zijn raam in de verborgen kamer. Driemaal illumineerden de Franschen het slot Hoensbroek en toen rekenden ze maar uit dat hij er niet zat. Men vertelt zich zoo licht aan een paar honderd kaarsen.”
Vervolgens duikt de sage op in 1949 bij auteur H. Beaujean: “Van de Fransen heeft hij ook nog heel wat last ondervonden. Er wordt verteld dat hij voor de Jacobijnen een keer naar Hoensbroek gevlucht is en daar, dankzij het geheime kamertje aan hun woede ontkwam. Of dit historie is?”
Aansluitend melden bijna alle auteurs die de Hoensbroekse geschiedenis behandelen, het verhaal. Enkelen maken de (correcte) kanttekening dat het zeer aannemelijk is dat de bisschop in het geheel niet in Hoensbroek aanwezig was ten tijde van de vermeende Franse zoekactie.
Tot de verbeelding
De Hoensbroekse schuilplaats is de verbeelding blijven prikkelen. In 1959 werd Jozef Germanus, huismeester van kasteel Hoensbroek ten tijde van het gebruik door de Staatsmijnen, geïnterviewd. Hij vertelt in De Nieuwe Limburger op 6 november over een rondleiding (onbekend welk jaar) die hij verzorgde voor een gezelschap waartoe ook de NSB-leider Mussert en zijn echtgenote behoorden:
“Toen zij een bezoek brachten aan het geheime vertrek, waarin de bisschop van Roermond, Philip Damiaan, zich tegen het einde van de achttiende eeuw voor de Fransen wist te verbergen, hoorde hij mevrouw Mussert tegen haar man fluisteren: “Dat was een mooie schuilplaats geweest voor jou, Anton.”
De ligging van de geheime kamer
De belangrijkste voedingsbodem voor de legende is de ligging van het vertrek in kasteel Hoensbroek. De ingang van het kamertje in de zeventiende-eeuwse vleugel is gesitueerd in een smalle gang tegenover een gemak en deze ingang was tot de restauratie van de jaren dertig gecamoufleerd door een muurkast, waarachter een trap tevoorschijn komt. Dit verklaart de naam in de volksmond: de verbörgenis. De kamer is ter halve hoogte gevestigd tussen een ruimte op de begane grond, De Speul, en de eerste verdieping, de vloer van Op de garderobbe. De kamer ‘zweeft’ daardoor als het ware tussen beide verdiepingen. Het is een laag en vrij donker vertrek. Slechts één venster geeft uitzicht op de slotgracht. Er bevindt zich een ‘gemak’ ofwel ‘secreet’, dat zo gebouwd is, dat de deur open moet blijven tijdens gebruik. De zeventiende-eeuwse vleugel is gebouwd vanaf 1640 in opdracht van graaf Adriaan van Hoensbroek en was in 1656 voltooid. Het is goed mogelijk dat een dramatische gebeurtenis aangaande Adriaans broer Daniel hem heeft doen besluiten een schuilplaats in te bouwen in de ‘nieuwe’ aanbouw. Daniel, vrijheer van Hoensbroek werd heer van Oud-Valkenburg in 1631. Voorheen diende hij in Spaanse krijgsdienst en heeft veel betekend voor het Land van Valkenburg aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog. In maart 1637 (3 jaren vóór de start van de zeventiende-eeuwse bouw in Hoensbroek) kreeg hij een hoogoplopend conflict met de Spaanse kolonel Octavio de Guasco, die op last van de infant in het Land van Valkenburg met zijn troepen in garnizoen lag.
Aagten
Tijdens een ruzie werd Daniel door De Guasco en diens soldaten mishandeld en zwaargewond opgesloten in een toren van het kasteel van Valkenburg. De Guasco gaf 135 soldaten opdracht Daniel’s kasteel Oud-Valkenburg te plunderen. De voorhof werd volledig leeggeroofd en de pachteres en een knecht mishandeld. Naar aanleiding van dit ernstige incident kan Adriaan het idee hebben gevat een veilige schuilplaats in kasteel Hoensbroek te bouwen. Schuilplaatsen waren niet ongewoon in kastelen en boerderijen. We kennen de zogeheten ‘aagten’, vluchtgangen onder deze gebouwen die zouden zijn aangelegd tegen de onveiligheid van het platteland. De vroegste vermeldingen van ‘aagten’ dateren uit 1514-1515 te Geulle. In de achttiende-eeuw komen dergelijke typen vlucht- en schuilgangen veelvuldig voor bij dorpen waar mergelwinning plaatsvond. In de omgeving van Val-Meer, Zichen en Zussen bestaat tegenwoordig nog de ‘kuil’ welke werd voorzien van een ‘graet’ (gradus: trap). Na de blokontginning ontstonden onderaardse gangenstelsels; de ‘graet’ kwam meestal uit in de kelder van het woonhuis of boerderij, een ideale schuilroute.
Inventarislijsten
Een belangrijke bron bij de bestudering van het gebruik van de geheime kamer te Hoensbroek vormen inventarislijsten uit de zeventiende- en achttiende eeuw. De oudst bekende inventaris werd opgemaakt door gouvernante Anna van Aken op 6 december 1653. Ook al is deze lijst ruim een eeuw vóór Philip Damiaans vermeende bezoek opgemaakt, het is interessant te weten welke functie het vertrekje destijds gehad kan hebben. Uit deze inventarislijst wordt duidelijk dat Opde garderobbe zich bevond “een bedde, een hoftpulle, twe kussen, eene bonte decken, witte gardynen, een groen geprint taeffelcleydt opde taeffel en een scabel (type stoel).” Opmerkelijk is de bijgevoegde opmerking dat Anna van Aken Op de garderobbe aanvankelijk niet kon betreden alvorens “Daeraf den camerdyenaer den sleutel van Brussel heft overgesonden.” Wat was destijds zo bijzonder aan deze kamer, op het eerste oog qua inrichting een sober slaapvertrek, dat de sleutel vanuit Brussel naar Hoensbroek gebracht diende te worden? Twee jaar later maakt schout Weusthenraedt op 22 april 1655 inventaris op. Nagenoeg dezelfde meubels worden beschreven: “Opde garderobbe: een bedde, vier kussen, een bonte decken, witte gardynen mit een omloop, een groen taeffelcleydt (noch eene groene ende noch eene witte sarse [doorgestreept] is abuys) en eene scabel.”
Op 17 augustus 1682 ‘Inventaris van de meubelen op Hoensbroeck deur mij ende Gertruyd Bonebeckers ter presentatie van Reyner Offerman naergezien. Opmerkelijk is de naamswijziging Opt camerken boven de spuel: een goedt bedde, eenen pulleff, ende twee kussens, item eene goede ledicant sonder behangsel, eene taffel, een pottebanck ende eenen grooten craemstoel. Wederom een inrichting als slaapkamer, met twee nieuwe items, een ‘pottebanck’ en een ‘craemstoel’.
Inventarislijsten uit de late achttiende eeuw zouden ons dichterbij de eventuele waarheid kunnen brengen, maar helaas bevatten beide achttiende-eeuwse inventarissen van 23 september en 3 en 4 oktober 1796 (na overlijden van Lotharius Franciscus op 20 augustus 1796) voornamelijk een opsomming van meubelen zoals ze waren opgeslagen in de middeleeuwse ronde toren en zonder vermelding per vertrek. In de laatste inventaris gedateerd 3 en 4 oktober wordt aan het einde gemeld: “Den 6 okt 1796 nog op het kasteel Hoensbroeck bevonden in een verbergnisse boven den grooten trap vier schilderijen zevenendertig estampes waeronder verscheijde waeraen de raemen gebrokken en de glaesen in stucken.”
Tussenverdieping
De vermelding van de grote trap suggereert dat deze beschrijving geldt voor de achttiende-eeuwse vleugel, waar zich inderdaad een nis in de zijwand bevindt. Helaas niet de ‘verbergnisse’ waar we naar op zoek zijn. Na het overlijden van Lotharius Franciscus waren er geen nazaten en/of gegadigden die kasteel Hoensbroek wilden of konden bewonen. Alle bezittingen zijn in 1796 getransporteerd naar Schloß Haag bij Geldern in Duitsland. Op de Garderobbe was dus in de zeventiende eeuw in gebruik als slaapvertrek en/of opslagruimte. Er is géén enkele melding van gebruik als schuilplaats. In de achttiende eeuw is deze tussenverdieping waarschijnlijk verstopt achter de boekenkast en bleef ze verborgen tot de start tot verkoop in 1921. Dit kamertje, ‘zwevend’ tussen twee verdiepingen waarvan de trap verborgen was achter de boekenkast, heeft de fantasie op hol doen slaan.
Fabel
De grote restauratie bracht een hernieuwde belangstelling in de pers voor kasteel Hoensbroek, maar de sensatie van de ontdekking van de ‘verborgen kamer’ was sindsdien basis voor diverse publicaties. Het verhaal van Philip Damiaan en de geheime kamer van kasteel Hoensbroek is bijzonder, maar bevat zoveel onwaarschijnlijke factoren, dat het met recht naar het rijk der fabelen verwezen moet worden. Toch is het verhaal voor kasteel Hoensbroek van bijzondere waarde en we zullen het dan aan onze bezoekers blijven vertellen, ook al weten we dat de historische gronden ontbreken. Zolang de nuances erbij vermeld worden is er géén sprake van foutief informeren. Bovendien: is het niet zo dat een zichzelf respecterend historisch pand, een kasteel in het bijzonder, een geheime gang of kamer dient te bezitten?