De ronde ruimte van de kerker is niet meer dan vier meter doorsnee en zo’n tweeënhalve meter hoog. De vloer is van leem en het enige, flauwe licht dat deze ruimte binnenvalt, komt door een smalle koker in de drie meter dikke muur. De ruimte bevindt zich vlak boven de waterspiegel van de kasteelgracht, waardoor het in de kerker altijd koud en vochtig is. Als gevangene kon je ook nog eens worden vastgeketend aan een zware balk, waardoor je bewegingsvrijheid was beperkt tot één stap naar links of rechts. Een ijzeren harnas om je bovenlijf en een korte ketting beperkten de beweegruimte nog meer.
De balk was tegelijk een stoel, bed én toilet. Je zat dus constant in je eigen uitwerpselen, zonder dat je je kon wassen. Van luchten en uitmesten was geen sprake. Het beetje eten dat je als gevangene kreeg, zat in een uitgeholde houten balk (een trog). Pas als een gevangene was veroordeeld of ondertussen was overleden, kwam hij eruit.